Het pad der verdwaaldheden

Het werd tijd om alles te verlaten 
Om een tas in een gat in een sluipend riool in te kruipen
Hij gooide een zware rode tas over zijn schouder
Veegde de resten modder van zijn leren schoenen af, en liet het aan zijn vingers plakken
Hij liep het pad op
En hoe verder hij liep
Hoe langer het pad werd
En steeds meer mist, omhelsde hem
Wurgde hem, kneep hem
In zijn zij en zei
Jij bent niet eindig, hier kantelt
Rechts en links om naar het midden
Hier verdwaald een rechte lijn
Hier komt een rotonde
Een eindpunt
Een begin 
Een einde!
Een begin!
Een einde!
Een begin!
De mist omhelst hem strakker en strakker
Zijn ogen wit als opengespleten parels 
Lekkend over een gesleten grond
En zijn ogen sluiten
En langzaam
Beladen
In argwaan...
Hij kijkt op en ziet
Hier is een wereld belaagd door sneeuw. Geen pad meer, er is alleen maar
Een witte wereld die gezogen wordt naar een punt van
Inzinking
Alles valt neer en de jongen hij wordt
Meegetrokken
En doorgetrokken
Ingezogen
Zijn lichaam glanst en klopt 
Zijn huid is naakt en grijnst in wit licht
Hij lacht steeds luider
En gooit zijn armen in de lucht
Zijn voeten slepen naar voren 
Naar voren
Zijn handen in de lucht
Hij gaat op en op
Hij gaat op en op
Op en op
Hij denkt oh!
Oh! Hier is het!
Hier is het! en het draait! En het valt!
en het sluwt en het grijnst
Hier is alles
Omdat er niks meer is
En hij zegt hier is alles
Omdat er niks meer is
Maar een zwarte zon schijnt aan de hemel met een schare grijns
En brult naar hem
Je verraad me in een ochtendgloed
Je hoorde hier nooit te zijn!
Je hoorde nooit in genot te smullen 
Je hoorde nooit te lachen nooit te dansen
Nooit te kruipen nooit te weten
Nooit te liggen nooit te tikken te takken
Te slopen en klakken
Zo verstrooid heb ik je niet gemaakt
Ik maakte een mens als een die enkel tot twee kon tellen
Er is geen cijfer na de twee
Er is geen voet na een
geen hand na een 
geen oog na een
Dit is wat het is voor je 
Dus ga terug naar je hol en sluip je pad weer af
En ja, en ga ga ga ga ga
De jongen voelt zijn oogleden omhoog hijsen
Het landschap ontluikt zich 
Het pad, dat langer en langer rolt
De vogels, lachen
Het gras, ligt
Het steen onder zijn voeten, dat krijst
Dit is het denkt hij
Vanaf hier, is het enkel nog lopen 

Onder het station remt het cabinet der dingen

Onder het station remt het cabinet der dingen
Een wagen
Een huis
Een rat
Een touw
Een vrouw ligt naakt in de hoek
Ze drinkt van het water
Dat druipt uit de pijpen
Een stuk stoel
Een laag beton
Een rivier
Een boom
Onder het station
Druipt het leven rioolloos
Met huivering
Zingt de wind hier luider
Boven zijn ze vergeten te spreken
Hier hijgen ze luider
De overgeblevenen kruipen 
Rollen zichzelf met plezier en lust 
Over de stoffige laag
Hier komen we in overblijfsel
Hier worden we overblijfsel
Maar grijnzen we
En lachen we
En blijven we
Hier blijven we
Oh halleluja 
Hier blijven we!
Worden we heilig in een klein moment
Waar we eerder niet bij stil stonden

Uit de mond van Kaalmens

Er is een gebouw dat zich uit de verte ontplooit
Er zijn heuvels die beginnen te rijzen
Een gesprek dat stijgt op uit een warme zucht
Tot een wolk in de kou
Uit de mond van kaalmens
Hangt de hoektand
Ontspringt het zwijgen
De kaak is 
Verwelkt
De handen in de vacht van de avond
En het mos dat groeit over zijn kleren
Uit het holst van de nacht
Spreekt stil de ader 
van de knie van de boom
Die niet ziet maar verstoord voelt
In een gebaar
Te gruw
Om niet te zwijgen 
Uit de mond van kaalmens
Hangt de hoektand
Vallen letters in brokken
Uit het keelgat van E en O
Maar nu
Klinkt er waanzin van achter de grens van achter de heuvels
Van achter de lucht die doorgekrast in wapens
Van achter de zucht die nooit meer herinnerd zal blijven
Van achter de voeten die op de schouders van de schouders van de 
schouders van de schouders van de 
schouders
Zullen blijven 
Staan en zullen blijven zeggen
Wij waren eens
Ik zeg het jullie 
Wij waren eens
Wij zijn nog steeds groots ongedrongen verwant
Verdwongen verzucht
Gerraad en benauwd
As en bot 
Wij zijn tot een kaalmens gemaakt
Met de handen in een gapend gat
Kijken we naar boven
Bedekt met mos en kreten van 
Hier, hier, hier hier hier hier hier hier hier en hier

Hoor hoe ze walst over een metalen plaat 

God zegene de eerste vrouw op aarde schreeuwde maak mij!
Redding, zonder gebrek, hier is het ras, onvermoeid
Ontwaakt in een grijze wolk vol lust
Stond ik op om te zeggen
Ik jaag om te slachten kom maar naar mij
Mijn buik rammelt al dagen
En het is al maandag en gister was het ook maandag
En iedere dag wordt geiler
iedere dag druipt aan de kaken versleten en verrot
ben ik tot een hulpeloos wezen benoemd
die maar blijft smeken
en kwijlen
die maar blijft kwijlen
Oh kom toch naar me toe ik zie je staan met je blote haren
Wees niet verlegen
Kom naar me
Kom 
Ik zal goed voor je zorgen
ik ken enkel goede manieren en nette handen 
kijk zie je dan niet mijn sterke handen
Ja, kom zo, goedzo, zo lig je goed, zo lig je goed 
nee je hoeft niet weg te kijken, glimlach voor me
Zo zal ik goed voor je zorgen
Zo zal ik goed voor je komen
Zo zal ik goed voor je komen
Voor je komen
Voor je komen
Voor je komen
Voor je komen
Voor je komen
Voor je komen
Voor je komen
Voor je komen
Voor je komen
Voor je komen
Het is geen maandag meer wanneer de eerste vrouw schreeuwt, 
god zegene mij, ik ben gemaakt uit bosbes en druiven 
Lang leve deze moderne tijd, die mij maar niet los kan laten
Laat mij verstrengeld tussen aderen en naakte sisgeluiden
bevrijd mij, ik weet toch niet meer hoe ik moet lopen
Ik wacht op maandag
Zodat ik weer als een haas door het sneeuw kan draven
Zodat ik, de haas, kan schreeuwen: raak mij! Raak mij! De kogel is nog 
lang niet geteerd in deze grond van roet en zand.
Versper mij de weg dan kan ik langer glimlachen
en met mijn vuist in het vacht van de wind
kan ik komen

We slaan de woorden tot hun botten verankerd deinzen

Er is hier geen hiernamaals maar het deinst vol van Profeten
Die zuchten slikken in
Onverdraagzaamheid, is het principe van 
1: Men had nooit moeten leren hoe te klagen
2: Zo zijn we luidkeels gestorven in brandend verlangen van Niets zijn
3: We werden niets. We zijn nog steeds niets 
Maar rennen verder
Iemand heeft ons dit ooit het oor ingefluisterd: 
Ren verder, je wil niet weten wat er gebeurt als je stopt. 
Zo was ons Babelgezwets, ons treuzellied, zangbed, Valster. 
Zo zijn wij geworden,
Verhoopte pogingen tot verblaffend gebrul.
We zijn woordloos.
Dwalen in stilte
Suizen de klanken weg tot 
De kleine kiemen 
Ontaard verrot
En hier is mijn mening, 
Tot slot: taal is mank
En loopt met een gesleten been 
Blozend 
Wij zijn ook 
Blozend
Mank
Met gesleten been
Wij zouden meer mogen
Kruipen 
Meer
Slijten
Meer spugen
Ergens in de witregels,
Wacht iets. Onzichtbaar. Hijgend.

Zo zeggen we nee zo zeggen we nee

Hier is oneindig
Hier is het leven
Hier is begeven en benauwdheid
Ik hoop dat ook jij
Eens zal weten hoe het is
Je naam te vergeten
Te vallen in 
Wit
Mank 
Dank
Het is bestraft 
Het is verroet
Want dit is het
Heel gegoten zijn 
In de angst van 
Het ravijn
Ben ik bekogeld 
Te moeten staan in, 
Één hiernamaals
Gekrast in mijn naam
Met gespreide armen
Val ik
Val ik 
Het is een genot
Te leven in
Verzot
Te vreten 
Te spugen
Te slikken
Ik slik
Het dankend 
Gebed 
Slikt mij 
Op  





Back to Top